Columns

Het meisje van de slijterij

Zelden iemand gekend die zo chagrijnig de wereld in keek als de verkoper bij de slijterij waar ik nog wel eens binnenliep voor een fles whisky. Alsof hij stond te oefenen voor een glansrol in een Shakespeare-drama. Alsof hij van zijn echtgenote iedere nacht weer op de bank moest slapen. Alsof hij permanent werd geteisterd door de jeuk van chronische aambeien.

Intussen gingen er jarenlang vele flessen met geestrijk vocht door zijn vingers, die hij nota bene ook nog eens moest inpakken in een geschenkverpakking. Hij deed dat met de blik van een vader die voor het eerst zijn pasgeboren zoontje van een goedgevulde poepluier verlost. Als klant raak je eraan gewend. Aan een chagrijnige verkoper bij de slijter. Je weet dat hij de laatste is aan wie je moet vragen welke wijn je het beste kunt drinken bij inktvis of een exotische vleesschotel. Je weet dat hij niet zit te wachten op een praatje. Je rekent af en verdwijnt nederig uit zijn gezichtsveld. Wat je van hem vindt, kan je na enige tijd niet eens meer schelen. Hem ook niet.

Tot er op een dag tot mijn grote verrassing opeens een mooie jonge meid van een jaar of 25 achter de toonbank stond. Eentje met lang donkerbruin haar, fraaie kuiltjes in haar wangen en een paar ogen die je testosteron flink door je mannenlijf laten gieren. De eerste keer dat ik haar zag onderging ik het alsof ik tien jaar in een grot had geleefd zonder een vrouw te zien. “Heeft u een kortingskaart?”, vroeg ze toen ik een fles whisky wilde afrekenen. Ik keek haar aan, haalde het kaartje uit mijn portemonnee en legde het op de toonbank. “Alsjeblieft”, sprak ik blijmoedig en bleef haar aankijken zoals een puber die net door het mooiste meisje van de klas heimelijk is gezoend.
“Wilt u de kassabon?”
“Ja, doe maar”, antwoordde ik. Tijd rekken, dacht ik. Overal ja tegen zeggen. Zegeltjes voor kortingsacties, kristallen wijnglazen of pretparken die ik bij thuiskomst meteen in de prullenbak zou slingeren. Gewoon overal ja op zeggen en alles aanpakken. Des te langer kon ik nog even bij haar aan de toonbank blijven staan.

Een paar weken later was ze er weer. Ditmaal zag ik haar ogen fonkelen toen ik haar aankeek. Het bezorgde me kriebels in mijn buik en het leek alsof ze dat voelde. Lief waren de zenuwachtige trekjes in haar gezicht. Ze bloosde zonder rode wangen terwijl er bij mij allerlei zweverige fantasieën op kwamen zetten. Over hoe ik die fles wijn, die ik zojuist had afgerekend, op een zwoele zomeravond met haar leegdronk terwijl ze in een weinig verhullend dun zomerjurkje zwijgend met me naar de zonsondergang keek. Haar hand op mijn knie. “Deze wijn is erg lekker,” sprak ze.
Inkoppertje, dacht ik, maar net toen ik daar iets op wilde zeggen, verscheen er een zeer aanwezige aanwezige klant pal naast me die met een lompe zwaai een fles bocht op de toonbank plantte. Vervolgens hoestte hij luid en ongegeneerd alsof hij ieder moment zijn longen kon uitspugen.
“We hebben dezelfde smaak”, sprak ik en knipoogde naar haar. Het was het begin en het einde van een dialoog die er even niet mocht zijn. Zo ging het vaker wanneer ik de slijterij bezocht. Altijd was er wel weer iemand die op het verkeerde moment aan de toonbank verscheen. Intussen leek het alsof mijn whiskyfles steeds sneller leeg raakte. Zeker wanneer een van de weekdagen naderde waarop ik wist dat ze achter de toonbank zou staan. Bij de laatste teug uit weer een fles whisky koesterde ik de hoop dat het nu eindelijk eens zou lukken ongehinderd met haar te flirten. Zover is het nooit gekomen. Ze werkt er niet meer. Er werken nu alleen nog vrouwen die ik liever niet in weinig verhullende zomerjurkjes wil zien. Ik houd het voorlopig maar een tijdje op tomatensap.









Columns

Verloedering

Piet

Het meisje van de slijterij

Tas

Meer dan 100 columns van mijn hand zijn te vinden in het deze maand verschenen boek: 'Van harte'.